Koninklijk besluit 3-7-1996
Résumé: Numac tekst: 2020201668
De hierna vermelde bijlagen kan u terugvinden in de tabel met bijlagen die zich onder de inhoudstafel bevindt:
Verlag aan de Koning
Advies Raad van State
Bijlagen 2, 3 en aanvraag inschrijving GVU
Note: Met volledige historiek.
Tekst bijgewerkt tot: B.S. 30-10-2023 - Numac: 2023044911
Afdeling III.- Bijdragebescheiden en documenten aan de hand waarvan de hoedanigheid van gerechtigde wordt vastgesteld
Art. 276.
§ 1. Worden voor de toepassing van de gecoördineerde wet als bijdragebescheiden beschouwd:
1. de bijdragebon en het bewijs van leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst;
2. de bijdragebon «arbeidsongeval»;
3. de bijdragebon «beroepsziekte»;
4. het bewijs van werkloosheid;
5. het bewijs van huishoudelijke arbeid;
6. de in artikel 248 bedoelde bewijsstukken op voorwaarde dat de bijdrage met betrekking tot de periode van voortgezette verzekering betaald is;
7. het bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering;
8. [het bewijs van rechthebbende op een ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]
De in artikel 282 bedoelde bewijzen van sociaal verzekerde milicien en van sociaal verzekerde gewetensbezwaarde worden met een bijdragebescheid gelijkgesteld.
De in artikel 282 bedoelde verklaring dat betrokkene een volle wees is en recht geeft op kinderbijslag en de verklaring dat betrokkene een volle wees is die recht heeft op de inkomensvervangende tegemoetkoming wordt gelijkgesteld met een bijdragebescheid.
Dit geldt tevens voor de in artikel 282 bedoelde verklaring waarop de behandelende arts de vermoedelijke bevallingsdatum vermeldt voor de in artikel 32, eerste lid, 4°, van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde alsmede voor het in artikel 130, § 1, bedoelde document met betrekking tot de wachttijd.
[De documenten bedoeld in §§ 3 tot 8 worden gelijkgesteld met de bijdragebescheiden.]
§ 2. De hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, 3°, 5° en 6° van de gecoördineerde wet wordt vastgesteld aan de hand van de in § 1 bedoelde bijdragebescheiden.
De in artikel 32, eerste lid, 7°, 8° en 9° van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigden bewijzen hun hoedanigheid van gerechtigde door een bewijs van rechthebbende op de in die bepalingen bedoelde voordelen. Het bewijs wordt opgemaakt door de instantie belast met de uitbetaling van die voordelen.
De personen die voor het eerst de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, 3°, 16° en 20° van de gecoördineerde wet verkrijgen [met uitzondering van de personen bedoeld in §§ 5 of 6], en in voorkomend geval in die hoedanigheid bijdragebescheiden ontvangen die jaarlijks worden opgemaakt, alsmede de personen die voor het eerst de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 86, § 1, van de gecoördineerde wet verkrijgen, doen van hun hoedanigheid van gerechtigde blijken door overlegging van één van de volgende documenten:
- voor de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde gerechtigden alsmede voor diegenen bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a), van de gecoördineerde wet, een verklaring van de werkgever dat de gerechtigde een werknemer is, onderworpen aan één of beide sectoren van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of een werknemer onderworpen aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers of ermee gelijkgestelden;
- voor de in artikel 32, eerste lid, 3°, bedoelde gerechtigden, alsmede voor diegenen bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, c), van de gecoördineerde wet, een verklaring uitgaande van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, dat de gerechtigde zich in gecontroleerde werkloosheid bevindt;
- voor de in artikel 32, eerste lid, 16°, van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigden, [met uitzondering van de personen bedoeld in §§ 5 of 6,] een uittreksel van de overlijdensakte of een attest dat betrokkene gerechtigd is op een overlevingspensioen opgemaakt door de instantie belast met de uitbetaling van het overlevingspensioen; voor de hier bedoelde gerechtigde die zich in die hoedanigheid bij een andere verzekeringsinstelling aansluit, een verklaring van de vroegere verzekeringsinstelling omtrent de laatste hoedanigheid van de overleden echtgenoot of echtgenote;
- voor de in artikel 32, eerste lid, 20°, van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigden, een verklaring afgeleverd door de instantie die de kinderbijslag uitbetaalt, dat betrokkene een volle wees is en recht geeft op kinderbijslag of een attest afgeleverd door het Ministerie van Sociale zaken dat betrokkene een minder-valide volle wees is die in het genot is van een inkomensvervangende tegemoetkoming als bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen [aan personen met een handicap].
Op voorstel van de Dienst voor administratieve controle stelt de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, de modaliteiten vast waaronder de hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12° tot 15° van de gecoördineerde wet, en zoals nader omschreven in de artikelen 128bis tot 128quinquies, moet bewezen worden.
[De Dienst voor administratieve controle stelt de modaliteiten vast waaronder de hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 24° van de gecoördineerde wet, moet bewezen worden.]
§ 2/1. [De personen die voor het eerst de hoedanigheid van gerechtigde, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 11°quinquies, en 11°sexies van de gecoördineerde wet, verkrijgen, bewijzen hun hoedanigheid van gerechtigde door een attest dat uitgereikt wordt door de Overzeese Sociale Zekerheid van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Voor de wezen die genieten van de uitgestelde verzekering voor geneeskundige verzorging van de overzeese sociale zekerheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 11°sexies van de gecoördineerde wet, wordt de hoedanigheid van gerechtigde met betrekking tot elk verstreken kalenderjaar bewezen door een attest dat uitgereikt wordt door de Overzeese Sociale Zekerheid van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.]
§ 3. [Voor de zelfstandigen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°bis, van de gecoördineerde wet, wordt de hoedanigheid van gerechtigde bewezen door de mededeling aan hun verzekeringsinstelling van de gegevens betreffende de vervulling van de bijdrageplicht met betrekking tot elk verstreken kalenderjaar door de Vrije Sociale Verzekeringskas of door de Nationale Hulpkas waarbij zij met toepassing van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 zijn aangesloten.
De personen die voor het eerst de voormelde hoedanigheid van gerechtigde verkrijgen, bewijzen hun hoedanigheid van gerechtigde door middel van de gegevens die worden meegedeeld door de voormelde kassen binnen de maand na de aansluiting en waaruit blijkt dat deze personen met toepassing van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 onderworpen zijn aan de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit. [Voor de sector geneeskundige verzorging worden die gegevens echter meegedeeld door de voornoemde kassen binnen de maand die volgt op hetzij de betaling van de eerste sociale kwartaalbijdrage die verschuldigd is krachtens artikel 13bis van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, hetzij de verkrijging van een vrijstelling van bijdrage voor die eerste sociale kwartaalbijdrage, in toepassing van artikel 17 van hetzelfde besluit, en er blijkt uit dat deze personen met toepassing van hetzelfde besluit onderworpen zijn aan de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, en dat ze de eerste sociale kwartaalbijdrage die verschuldigd is hebben betaald of daarvan werden vrijgesteld.]
Ingeval de gerechtigde zijn zelfstandige activiteit beëindigt, delen de voormelde kassen dit feit en de gegevens betreffende de vervulling van de bijdrageplicht mee aan de verzekeringsinstelling binnen de maand na het laatste kwartaal waarin het voormelde koninklijk besluit nr. 38 op hem van toepassing was.
Wanneer een gerechtigde met toepassing van artikel 22 van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 volledige vrijstelling van bijdragebetaling heeft gekregen, wordt dit gegeven vermeld als één van de gegevens die door de Sociale Verzekeringskassen worden meegedeeld.]
§ 4. [De bepalingen van § 3 zijn van toepassing op de gerechtigden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 6°bis, 6°ter en 11°quater van de gecoördineerde wet. De personen die de bepalingen van artikel 32, eerste lid, 6°ter genieten, worden echter geacht hun bijdrageplicht te hebben vervuld tijdens de daarin vastgestelde periode.]
§ 5. [De gerechtigden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 11° bis en 11° ter van de gecoördineerde wet, en de personen die gerechtigden zijn krachtens artikel 32, eerste lid, 16°, omdat zij weduwen of weduwnaars zijn van een zelfstandige, bewijzen hun hoedanigheid van gerechtigde door een verklaring die hun wordt afgeleverd door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.]
§ 6. [Voor de zelfstandigen die onder de voorwaarden, vastgesteld krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen van zelfstandigen, hun beroepsbezigheid hebben onderbroken wegens ziekte of invaliditeit en die in die hoedanigheid hun rechten vrijwaren met toepassing van dezelfde wetgeving, wordt de hoedanigheid van gerechtigde bewezen door de mededeling van het bezit ervan door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen aan hun verzekeringsinstelling.]
[Voor de zelfstandigen die genieten van een gelijkstelling krachtens artikel 37bis van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wordt de hoedanigheid van gerechtigde bewezen door de mededeling van het bezit ervan door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen aan hun verzekeringsinstelling.]
§ 7. [Opgeheven door: K.B. 6-9-2012 - art. 1 - B.S. 14-9 - ed. 1]
§ 8. [De gerechtigden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 21°, van de gecoördineerde wet, bewijzen dat ze de hoedanigheid van gerechtigde bezitten door de afgifte van een getuigschrift dat hun door hun geestelijke overheid wordt bezorgd.
Dat getuigschrift wordt door de gerechtigde aan zijn verzekeringsinstelling bezorgd.
De persoon die de voormelde hoedanigheid van gerechtigde niet meer bezit, bezorgt aan de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten of ingeschreven, een document dat het verlies van die hoedanigheid bevestigt en dat wordt afgeleverd door de geestelijke overheid waarvan hij afhing.]
§ 9. [De Ministers, bevoegd voor het sociaal statuut van de zelfstandigen en sociale zaken, stellen gezamenlijk de wijze vast waarop de gegevens, bedoeld in §§ 3 tot 6, worden opgemaakt en overgezonden, en stellen eveneens de termijn vast voor de overzending van deze gegevens. Ingeval de zelfstandigen, bedoeld in §§ 3 tot 6, niet zijn aangesloten bij een verzekeringsinstelling of indien de gegevensoverdracht buiten de gerechtigde om niet mogelijk blijkt, worden de gegevens, bedoeld in de voormelde bepalingen, aan de betrokken zelfstandigen bezorgd, die ze binnen één maand na ontvangst ervan aan de verzekeringsinstelling bezorgen waarbij ze zich aansluiten.]
Art. 277.
§ 1.
1° De Rijksdienst voor sociale zekerheid en de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten delen voor elk refertejaar voor de bij hen aangesloten werkgevers aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens van de werknemer en de verzekerbaarheidsgegevens, bedoeld bij § 3, 1°, mede.
2° De Rijksdienst voor sociale zekerheid deelt voor elk refertejaar aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens mede van de persoon aan wie een vergoeding, bijslag, rente of kapitaal verschuldigd is krachtens de wetgeving betreffende de vergoeding van de schade voortspruitende uit arbeidsongevallen en die onder toepassing valt van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, evenals de verzekerbaarheidsgegevens bedoeld bij § 3, 2°.
3° De Rijksdienst voor sociale zekerheid deelt voor elk refertejaar aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens mede van de persoon aan wie een vergoeding, tegemoetkoming of rente verschuldigd is krachtens de wetgeving op schadeloosstelling inzake beroepsziekten en die onder toepassing valt van het koninklijk besluit van 18 januari 1964 tot regeling van de wijze van inning en verdeling van de sociale verzekeringsbijdragen verschuldigd door de door beroepsziekten getroffenen die gerechtigd zijn op de wet van 24 december 1963 betreffende de schadeloosstelling voor en de voorkoming van beroepsziekten, evenals de verzekerbaarheidsgegevens bedoeld bij § 3, 2°.
Indien de electronische gegevensoverdracht bedoeld in de punten 1° tot 3° niet mogelijk blijkt of indien de werknemer, het slachtoffer van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte niet aangesloten of ingeschreven is bij een verzekeringsinstelling, stuurt de Rijksdienst voor sociale zekerheid of de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten binnen de twee weken nadat de onmogelijkheid werd vastgesteld om de bijdragebon op electronische wijze te versturen, een papieren bijdragebon hetzij aan de werkgever, [hetzij aan Fedris,] hetzij aan de verzekeringsonderneming gemachtigd inzake de arbeidsongevallen die op hun beurt de bijdragebon binnen de twee weken aan de werknemer, het slachtoffer van het arbeidsongeval of aan het slachtoffer van de beroepsziekte bezorgen.
§ 2. [Opgeheven bij: K.B. 10-7-01 - B.S. 31-7 - ed. 1]
§ 3.
1° De bijdragebon bedoeld in § 1, 1° vermeldt voor elk kwartaal van het refertejaar het loon waarop de bijdrage voor de uitkeringsverzekering en/of de bijdrage voor de geneeskundige verzorgingsverzekering wordt ingehouden, alsook het tijdvak waarop dit loon betrekking heeft zoals die begrippen respectievelijk in de reglementering inzake sociale zekerheid voor werknemers en in de reglementering inzake sociale zekerheid voor mijnwerkers en ermee gelijkgestelden omschreven zijn. Voor het opmaken van de bijdragebon wordt het loon beperkt tot de uitkomst van de vermenigvuldiging van het maximum dagloon met het aantal arbeidsdagen. Het maximum dagloon is vastgesteld op 143,43 EUR voor de voltijds tewerkgestelde werknemers die volgens de vijfdagenweekregeling zijn tewerkgesteld en op 119,52 EUR voor de voltijdse werknemers tewerkgesteld in een andere regeling, de deeltijds tewerkgestelden, de seizoenarbeiders en de arbeiders bij tussenpozen; die bedragen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996= 100 en worden vanaf 1987 jaarlijks op 1 januari aangepast aan het spilindexcijfer dat is bereikt op 1 juli van het voorgaande jaar.
De bijdragebon vermeldt voor elk kwartaal van het refertejaar eveneens het aantal arbeidsdagen, zoals omschreven in artikel 203 en het aantal dagen gedekt door de vergoeding betaald tijdens de tweede week van het gewaarborgd loon; voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers vermeldt de bijdragebon voor elk kwartaal bovendien het aantal arbeidsuren.
De bijdragebon vermeldt eveneens voor de vier kwartalen, van het refertejaar de totale som van het loon, het totale aantal arbeidsdagen, het totale aantal dagen gedekt door de vergoeding betaald tijdens de tweede week van het gewaarborgd loon en, in voorkomend geval, het totale aantal arbeidsuren.
Het bewijs van leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst wordt door de werkgever uitgereikt binnen de twee maanden na het einde van het refertejaar of binnen de twee maanden na het einde van de leerovereenkomst. Dit bewijs vermeldt, voor elk kwartaal van het refertejaar het aantal arbeidsdagen en -uren. Het vermeldt tevens het totale aantal arbeidsdagen en -uren voor de vier kwartalen samen van het refertejaar.
2° De bijdragebon bedoeld in § 1, 2° en 3° vermeldt met name, voor elk kwartaal van het kalenderjaar, de aard van de schadeloosstelling, het bedrag van die schadeloosstelling waarop de bijdrage voor geneeskundige verzorging en uitkeringen moet worden ingehouden, het tijdvak waarop ze betrekking heeft, alsmede de graad van ongeschiktheid.
Die bijdragebon vermeldt tevens het bedrag van de schadeloosstelling voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.
Art. 278.
Lid 1: [opgeheven bij: K.B. 10-7-01 - B.S. 31-7 - ed. 1]
Indien de procedure voorzien bij artikel 277, § 1, niet kan worden toegepast, maakt de Dienst voor administratieve controle, op verzoek van de verzekeringsinstellingen en op voorwaarde dat voldoende bewijsmateriaal wordt voorgelegd, de ontbrekende gegevens over aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid of aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, die deze gegevens volgens de in artikel 277, § 1, bepaalde procedure aan de verzekeringsinstellingen overzenden.
De Dienst voor administratieve controle kan daarenboven aan de verzekeringsinstelling een verklaring sturen die geldt als voorlopige bijdragebon. Aan de hand van deze verklaring en rekening houdend met de andere verzekerbaarheidsgegevens, mag de verzekeringsinstelling aan de betrokken werknemer een voorlopige verzekerbaarheid toekennen waarvan de geldigheidsduur bepaald is door de Dienst voor administratieve controle.
Vierde lid opgeheven bij: K.B. 4-6-98 - B.S. 17-7
Art. 279.
[Opgeheven bij: K.B. 4-6-98 - B.S. 17-7]
Art. 280.
[Opgeheven bij: K.B. 4-6-98 - B.S. 17-7]
Art. 281.
§ 1. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening deelt voor elk refertejaar aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens van de werklozen en de verzekerbaarheidsgegevens mee bedoeld in derde en vierde lid.
Wanneer het electronisch doorsturen van de gegevens onmogelijk blijkt of wanneer de werkloze niet bij een verzekeringsinstelling aangesloten of ingeschreven is, bezorgt de met de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen belaste instelling binnen twee weken na de vaststelling van de onmogelijkheid om de gegevens inzake de werkloosheid langs electronische weg door te sturen, een papieren bewijs van werkloosheid aan de werkloze.
Het bewijs van werkloosheid vermeldt met name voor elk kwartaal van het kalenderjaar het aantal dagen gecontroleerde werkloosheid, het aantal wettelijke vakantiedagen en het tijdvak waarop die dagen betrekking hebben.
Dat bewijs vermeldt tevens het aantal dagen gecontroleerde werkloosheid en het aantal wettelijke vakantiedagen voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.
§ 2. Aan de werkloze die een einde maakt aan zijn werkloosheid en door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening huishoudelijke arbeid aanvaardt, reikt die dienst binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar, eventueel via de werkgever, het bewijs van huishoudelijke arbeid uit.
Dat bewijs vermeldt met name, voor elk kwartaal van het kalenderjaar, het aantal dagen huishoudelijke arbeid en het tijdvak waarop die dagen betrekking hebben.
Dat bewijs vermeldt tevens het aantal dagen huishoudelijke arbeid voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.
§ 3. Voor de werknemers die een onderbrekingsuitkering genieten bedoeld bij artikel 6 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, of bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries, of bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, of bij artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 27 november 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de leden van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de universitaire instellingen, deelt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor elk refertejaar aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens van de betrokken werknemers en het tijdvak waarvoor zij een onderbrekingsuitkering genoten hebben, mee.
Wanneer het electronisch doorsturen van de gegevens onmogelijk blijkt of wanneer de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet niet bij een verzekeringsinstelling aangesloten of ingeschreven is, bezorgt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening binnen twee weken na de vaststelling van de onmogelijkheid om de gegevens inzake de loopbaanonderbreking langs electronische weg door te sturen, een bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering aan de werknemer.
Dit bewijs vermeldt voor het kalenderjaar het tijdvak waarover de werknemer de in het eerste lid bedoelde onderbrekingsuitkering ontvangen heeft.
§ 4. Aan de militair die een onderbrekingsuitkering geniet, bedoeld bij artikel 3, § 3bis, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, reikt het Ministerie van Landsverdediging binnen twee maanden na het einde van elk kalenderjaar gedurende hetwelk hij een onderbrekingsuitkering heeft genoten, een bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering uit.
Dat bewijs vermeldt, voor het kalenderjaar, het tijdvak waarover de werknemer de in het eerste lid bedoelde onderbrekingsuitkering heeft genoten.
§ 5. [Voor de werknemers die een ontslagcompensatievergoeding genieten, als bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, deelt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens van de betrokken werknemers mee, evenals het tijdvak waarover zij de ontslagcompensatievergoeding genieten en het bedrag van die vergoeding.]
Art. 282.
Eerste lid opgeheven bij: K.B. 29-12-97 - B.S. 31-12 - ed. 2
Tweede lid opgeheven bij: K.B. 29-12-97 - B.S. 31-12 - ed. 2
Derde lid opgeheven bij: K.B. 29-12-97 - B.S. 31-12 - ed. 2
Vierde lid opgeheven bij: K.B. 29-12-97 - B.S. 31-12 - ed. 2
De instantie die de kinderbijslag uitbetaalt reikt de volle wees binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar een verklaring uit dat de gerechtigde een volle wees is die gerechtigd is op kinderbijslag. De verklaring vermeldt de periode uit het beschouwde kalenderjaar waarvoor de kinderbijslag werd betaald.
De minder-valide volle wees die een inkomensvervangende tegemoetkoming geniet in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, wordt gelijkgesteld met de volle wees die kinderbijslag geniet.
Het Ministerie van Sociale zaken reikt de hiervoor bedoelde minder-valide volle wees binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar een verklaring uit dat de gerechtigde een volle wees is die gerechtigd is op een inkomensvervangende tegemoetkoming.
Die verklaring vermeldt de periode uit het beschouwde kalenderjaar waarover de inkomensvervangende tegemoetkoming werd verleend.
Die verklaringen moeten bij de verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen de drie maanden na het kalenderjaar waarop ze betrekking hebben.
De in artikel 32, eerste lid, 4°, van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde is ertoe gehouden ten bewijze van haar toestand een verklaring over te leggen waarop haar behandelende [arts] de vermoedelijke bevallingsdatum vermeldt. Deze verklaring moet bij de verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen de dertig dagen na de aanvangsdatum van de in het voormelde artikel 32, eerste lid, 4°, bedoelde rust wegens zwangerschap.
Art. 283.
Bij de aanvang van elk in artikel 32, eerste lid, 6°, van de gecoördineerde wet bedoeld tijdvak van voortgezette verzekering, maakt de verzekeringsinstelling een getuigschrift van voortgezette verzekering op, op basis van de door de betrokkene overgelegde bewijzen tot staving dat hij in de in artikel 247 gestelde voorwaarden verkeert.
Fichiers annexes