Koninklijk besluit 3-7-1996
Résumé: Numac tekst: 2020201668
De hierna vermelde bijlagen kan u terugvinden in de tabel met bijlagen die zich onder de inhoudstafel bevindt:
Verlag aan de Koning
Advies Raad van State
Bijlagen 2, 3 en aanvraag inschrijving GVU
Note: Met volledige historiek.
Tekst bijgewerkt tot: B.S. 30-10-2023 - Numac: 2023044911
Afdeling VIIbis.- Bedragen en toekenningsvoorwaarden van de moederschapsuitkering gedurende de periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet
Art. 219bis.
Het tijdvak waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft, aanspraak kan maken op de bovenbedoelde moederschapsuitkering, mag een periode van vijf maanden vanaf de dag van de bevalling niet overschrijden.
§ 1. De zwangere gerechtigde, voor wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst of die van arbeid is vrijgesteld krachtens de artikelen 42, § 1 eerste lid, 3° of 43, § 1, tweede lid, 2° van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan aanspraak maken op een moederschapsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld is op 78,237 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 113, derde lid, van de gecoördineerde wet. [...]
[Opgeheven door: Wet 12-6-2020 - B.S. 18-6 - art. 5 (vroeger tweede lid)]
§ 2. De bevallen gerechtigde, of de gerechtigde die borstvoeding geeft, voor wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst of die van arbeid is vrijgesteld krachtens de artikelen 42, § 1 eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2° en 43bis, tweede lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan aanspraak maken op een moederschapsuitkering, waarvan het bedrag vastgesteld is op 60 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 113, derde lid, van de gecoördineerde wet.
Het tijdvak waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft, aanspraak kan maken op de bovenvermelde moederschapsuitkering, mag een periode van vijf maanden vanaf de dag van de bevalling niet overschrijden.
§ 3. De aligneringsmaatregel bepaald in artikel 217 is eveneens van toepassing op de deeltijdse werkneemsters met behoud van rechten, die een inkomensgarantieuitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. evenals op de vrijwillig deeltijds werkneemsters die halve uitkeringen ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991 en op de vrijwillig deeltijds werkneemsters die een inkomensgarantie-uitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1bis, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991[, evenals op de vrijwillig deeltijds werkneemsters die halve uitkeringen ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991 en op de vrijwillig deeltijds werkneemsters die een inkomensgarantie-uitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1bis, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991].
Art. 219ter.
§ 1. [De zwangere of bevallen gerechtigde of de gerechtigde die borstvoeding geeft, die onder een maatregel valt als bedoeld in de artikelen 42, § 1, eerste lid, 1° of 2° of 43, § 1, tweede lid, 1°, van de voormelde wet van 16 maart 1971 en van wie het loon, ontvangen na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden of na de verandering van arbeidsplaats, lager ligt dan het loon uit haar gewone activiteit, kan aanspraak maken op een moederschapsuitkering waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 60 % van het verschil, tussen, enerzijds, het gederfde loon bedoeld in artikel 113, derde lid, van de gecoördineerde wet, zonder echter de toepassing van het maximumbedrag bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet, dat zij verdiende vóór de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden of vóór de verandering van arbeidsplaats en, anderzijds, het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen, dat de gerechtigde ontvangt, hetzij na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden, hetzij na de verandering van de arbeidsplaats. Het maximumbedrag tot beloop waarvan dat verschil in aanmerking wordt genomen, is het bedrag dat is vastgesteld krachtens artikel 87, eerste lid, van de gecoördineerde wet.
Onder "beroepsinkomen" als bedoeld in het eerste lid, moet worden verstaan de bezoldigingen en andere voordelen die kunnen in aanmerking genomen worden om het gederfde loon, bedoeld in artikel 113, derde lid, van de gecoördineerde wet te bepalen, evenals het gewaarborgd loon tweede week en de vergoeding bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 12bis en nr. 13bis. Elke uitkering, vergoeding of rente die haar wegens het derven van dat inkomen wordt verleend, wordt eveneens in aanmerking genomen.]
[In afwijking van de voorgaande leden worden de uitkeringen geweigerd voor de dagen gedekt door vakantiegeld.]
§ 2. De zwangere of bevallen gerechtigde, of de gerechtigde die borstvoeding geeft, die meerdere activiteiten in loondienst uitoefent en voor wie de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid krachtens de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2°, of 43bis, tweede lid, van de voormelde wet van 16 maart 1971 slechts betrekking heeft op één of meerdere maar niet op al die activiteiten, heeft aanspraak op een moederschapsuitkering waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 60 pct. van het gederfd loon, bedoeld in artikel 113, derde lid van de gecoördineerde wet, dat voortvloeit uit de activiteit of activiteiten die de gerechtigde onderbroken heeft.
[Opgeheven door: K.B. 4-2-18 - B.S. 9-2 - art. 1]
[Derde lid opgeheven door het K.B. 2-2-06 - B.S. 2-3]
§ 3. De aligneringsmaatregel bepaald in artikel 217 is eveneens van toepassing voor de deeltijdse werkneemsters met behoud van rechten, die een inkomensgarantieuitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.[, evenals op de vrijwillig deeltijds werkneemsters die halve uitkeringen ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991 en op de vrijwillig deeltijds werkneemsters die een inkomensgarantie-uitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1bis, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991.]
§ 4. [werd opgeheven door het K.B. 2-2-06 - B.S. 2-3]
§ 5. De moederschapsuitkeringen bedoeld in deze afdeling zijn niet verschuldigd aan de zwangere of bevallen gerechtigden, of de gerechtigden die borstvoeding geven, die een activiteit aanvangen of verderzetten die niet onderworpen is aan de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971.
In afwijking van de bepalingen van het eerste lid mogen de moederschapsuitkeringen echter toegekend worden aan de gerechtigde die tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet, de zelfstandige activiteit verderzet die zij uitoefende onmiddellijk voorafgaand aan het bedoelde tijdvak van moederschapsbescherming. Hiertoe moet zij de voorafgaandelijke toestemming vragen aan de adviserend [arts] van haar verzekeringsinstelling [...]. Bovendien moet zij een geneeskundig attest voorleggen waaruit blijkt dat deze activiteit geen risico inhoudt voor haar gezondheid of deze van haar kind. Zij mag deze activiteit niet uitoefenen op de dagen of uren waarop zij normaal gewerkt zou hebben, indien er geen maatregel inzake moederschapsbescherming was genomen.
De toelating van de adviserend [arts] geeft de aard, het volume en de voorwaarden van de zelfstandige activiteit nader op. Deze toelating wordt in het geneeskundig en administratief dossier van de betrokkene bij de verzekeringsinstelling opgenomen. De toelating wordt ter kennis van de gerechtigde gebracht.
In dat geval wordt het bedrag van de moederschapsuitkering, waarop betrokkene aanspraak kan maken met toepassing van artikel 219bis of 219ter, verminderd met 10 pct.
Fichiers annexes